Played on 2003/03/09
As written by the hand of Phaedra
Ook ik ontkom er niet aan om verslag te doen van onze reizen en avonturen. Mijn handen, toch beter geschikt voor het hanteren van de vlegel, zullen er moeite mee hebben om de ganzeveer op te nemen. Schrijven is echter een belangrijke gift van Faria, en ook ik zal me moeten bekwamen.
(Dat betekent niet dat ik echter zo breedsprakerig hoef te zijn als Aiden. Wat praat die man veel!)
12 AD
Na ons verblijf in de tempel van Faria in Sildur gingen we op pad naar het noorden. Tja, veel vager moesten die inlichtingen die we kregen niet worden, maar dat was het enige wat we wisten: er was iemand die redelijk voldeed aan de tekening, hij was pelshandelaar, kwam ongeveer 1 keer per maand in Sildur, en woonde ergens in het noorden. Nou, wij dus naar het noorden. In het begin liep er nog een karrespoor, maar al snel verslechterde dit tot een wildspoor. Irtek hoorde enkele enge geluiden vanuit het moeras, maar ik hoorde niks. We reden dus maar verder en volgden het kronkelige pad zo goed en kwaad als het ging. Er boog het naar het zuidoosten, daarna weer naar het noordoosten, en het enige wat we zagen was moeras smerig, stinkend, ongecultiveerd moeras.
Na nog wat te hebben rondgebaggerd hoorden we een gegrom, gegil en het geluid van metaal. Iemand was in gevaar! En jawel, een eind van de weg af zagen we een enorme gevaarte. We stagen af en snelden ons naar het monster, wat een zes-koppige abominatie bleek te zijn. Het viel een jongeman aan, die zich fel weerde maar spoedig het onderspit zou moeten delven als wij niet hielpen.
Met een schietgebed naar Faria rende ik naar de jongeman, maar hij werd net vol geraakt door een van de muilen van het gedrocht. Met Faria's gift van genezing hielp ik hem op de been.
Ach, dit verhaal dreigt te lang te worden. Laat ik het erbij houden dat we na een lang gevecht het beest konden verslaan. Een gevecht wat me ook weer nieuwe inzichten heeft gegeven het monster bleek erg snel te zijn en bijna elke opening te benutten om ons aan te vallen. Met de lange nekken had het een lang bereik, en kon ons aanvallen terwijl wij buiten bereik waren. Nog 1 ding: ik moet me beter concentreren will ik Faria's Blessing uitroepen terwijl ik verdedig.
Na het gevecht nodigde de dankbare Tawl ons uit om langs zijn huis te gaan. Tawl leek erg op de tekening die we hadden, dus we waren daar zeker voor te vinden. Bij een boerderij aangekomen maakten we kennis met zijn familie: zijn moeder Lucy (een beetje bazige vrouw), zijn vader Kaylock, en zijn jongere broer Alfrim. Kaylock leek ook erg op de tekening, en was in ieder geval de pelstrapper die Leiss bedoelde. De vraag was echter: was het nou Kaylock of Tawl zelf die we zochten, en waarom was hij dan zo belangrijk voor Forlorn?
Aiden probeerde één en ander subtiel uit te vinden, maar dat lukte niet echt. Duidelijk was dat Alfrim en Tawl nog nooit verder dan Sildur waren gekomen, en alleen Kaylock verder dan Helch zelf. Subtiel zijn had gefaald, dus we lieten de tekening zien. Lucy reageert nogal geschokt, en ik weet zeker dat ze meer weet dan dat ze laat zien. Crhel merkt terecht op dat de moedervlek die op de tekening te zien is, niet op het gezicht van Tawl te vinden is. Okay, maar de witte baard van Kaylock bedekt zijn kin, dus wellicht heeft hij wel een moedervlek.
Na het uitstekende avondeten praten Irtek en ik een beetje op Tawl in terwijl we paarden verzorgen. Irtek probeert uit te leggen waar Faria voor staat, maar helaas brengt hij het maar gebrekkig. Bovendien heeft Tawl al moeite met het begrip 'godin', dus dat schiet niet echt op. Wel weet ik intussen dat hij zijn zwaard en zijn vaardigheid ermee van Kaylock heeft. Nou ja, beetje schamel resultaat na een voorspoedig begin van de dag. Is Kaylock nou degene die we zoeken? Zo ja, waarom is hij dan zoveel ouder dan op de tekening?
Ik heb net mijn gebeden gezegd en ga zometeen slapen. Wellicht komen we morgen meer te weten.
13 AD
Bij Faria, wat ben ik blij dat deze dag er op zit en dat ik weer in de bewoonde wereld ben. Maar ik zal beginnen bij vanochtend.
Het bleek dat Rase zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen en niet was gaan slapen gisternacht. In plaats daarvan was hij gaan rondstruinen in het huis van onze gastheer. Zoals wel vaker werd hij dit keer gepakt en niet zo zachtzinnig ook. Lucy had hem op zijn kop geslagen toen ze hem in een aparte kist in het huis had zien rondgraaien. Op zich terecht, maar waarom moesten we dit er helemaal uitsleuren. Mevrouw begon helemaal 'holier than thou' te doen, en dat kan ik niet hebben. Rase heeft af-en-toe problemen, maar ik heb haar niet nodig om me te vertellen hoe wij met hem om moeten gaan. Met veel moeite wist ik me te beheersen.
Veel gepraat en innuendo later zijn we enkele dingen wijzer. Rase vertelt dat hij enkele zwaarden van hoge kwaliteit was tegengekomen in een voorheen gesloten kist die erg bestoft was. Ook had hij een prachtig schild gezien. Het was groen, met een wit kruis erop, en daarbovenop een gekruiste zwaard en speer. Ik ken het niet blazoen niet, maar blijkbaar is Kaylock meer dan zo op het eerste gezicht leek. Lucy reageerde ook nogal verschrikt toen ik het had over de moedervlek die onder haar man z'n baard zou kunnen zitten, dus die zit daar wel degelijk.
Irtek sprong uit zijn vel toen hij hoorde over Rase zijn escapades, en dat is wel een beetje terecht. Rase heeft daarop zijn excuses aangeboden, wat Lucy al een beetje kalmeerde. Toch stond ze erop dat we vertrokken, en dat is eigenlijk ook niet zo verwonderlijk.
Voordat we vertrokken heb ik nogmaals proberen uit te leggen wat onze queeste was, en wat we gaan doen: we zijn er eigenlijk wel van overtuigd dat Kaylock de man is die we zoeken, en dit zullen we aan Forlorn vertellen. Wellicht wou Kaylock ons nog meer vertellen? Nee, dat was allemaal niet nodig en of we alsjeblieft op wilden hoepelen. Dan niet, we hebben ze de kans gegeven om meer te vertellen.
Ik schrijf dit in de tempel in Sildur. Morgen vertrekken we naar Ragten, om van daar naar Rorn, in Camlee, te reizen.
Voordat ik het vergeet: vlak voor we in Sildur aankwamen kwamen we een caravaan tegen. Ze vervoerden een enorme lading hout. Blijkbaar is er vraag naar, maar de beheerders konden me niet vertellen waar het precies voor bestemd is.
27 AD
Ik moet toch vaker schrijven, maar op reis is dat toch vaak moeilijk. We zijn nu in de Rode Draak in Ragten. De reis van Sildur naar hier was voorspoedig maar wel vermoeiend. Zometeen eindelijk weer eens een goed bed.
28 AD
Vandaag werd de saaiheid van het reizen onderbroken. We zagen een grote, zwaarbewaakte karavaan die naar het noorden afboog van de weg af. Rase en ik gingen er achteraan (Rase voelt zich mmisschien nog steeds schuldig?) en een wachter zag ons en kwam ons tegemoet. De wachter, Altan genaamd, was niet echt toeschietelijk. Ze waren iets aan het bouwen voor Lord Tuvane. Als we nog wilden helpen na afloop van onze huidige queeste, dan was dat goed (melden in Ragten bij de wacht) maar we mochten niet weten waarmee. Opmerkelijk. Aangezien we zo snel mogelijk naar Rorn willen gingen we toch maar verder. Oh, daar is Bertus, ik ging hem helpen met het onderhouden van zijn wapens.
33 AD
Wat een prachtig verhaal van Aiden zeg. Zijn Kroniek van Kzini'al spreekt tot de verbeelding. Hij moet dat eigenlijk eens opschrijven, maar hij houdt vol dat hij daarmee het verhaal 'vermoordt'. Ik snap hem niet, en wie gaat het verhaal vertellen als hij er niet meer is en niemand de woorden meer weet?
45 AD
Vanmiddag zijn we aangekomen hier in Rorn. We werden vlot toegelaten bij Heer Robin die ons relaas aanhoorde. Of eigenlijk, Aiden z'n relaas, maar ja, hij wist het ook beter te vertellen dan Irtek. Heer Robin wist ons ook niet veel wijzer te maken. Ze hadden zo omslachtig gedaan om de gezochte persoon (Kaylock volgens ons dus) niet af te schrikken. De gezochte had vroeger Forlorn geholpen, maar het was niet duidelijk of hij dat weer zou willen. Ik bood maar gelijk aan dat we wellicht ook wel konden helpen. Heer Robin is daar nog niet direct op ingegaan. Hij verwees ons naar De Gulden Schaal om te overnachten, de herberg waar ik dit schrijf. Hij weet ons te vinden, en we blijven zeker nog een dag om weer voorraden in te slaan.
We kregen de grote som van 300 goudstukken voor onze moeite. Bovendien werden de inschrijfgelden van de anderen voor het toernooi vergoed. Morgen zal ik een groot deel van mijn schare doneren aan de tempel van Faria, zo die hier is. Nu eerst avondeten.
|