Played on 2003/04/20
As written by the hand of Phaedra
71 AD
Na het lopen door de gang (die dus erg op een straat leek) kwamen we bij een groot plein. Op het plein zagen we een stel marktkraampjes. Hier tussendoor liepen menselijke schimmen die geheel insubstantieel waren. De marktkraampjes waren wel solide. Het plein werd afgesloten door een cirkel van huizen. Of, in ieder geval, het leken huizen.
Bertus vond het nodig om één van de deuren te openen — dat had hij wel kunnen laten. De deur opende naar buiten, en daarachter was een grote leegte. Het kostte ons wat moeite om het te bevatten: achter de deur en de faç van het huis zat gewoon alleen maar lucht. In de verte zagen we een soort vogel. Deze vloog op ons af — zeer snel zoals wel bleek. Na nog geen minuut konden we namelijk zien dat het een enorme vliegende hagedis was. (Ik geloof dat het beest een dragonne heet in de mythologie, maar zeker weten doe ik het niet.) We hebben de deur toen maar dicht gedaan, want het beest zag er niet vriendelijk uit en slaakte bovendien een ijselijke kreet.
Ondertussen probeerde Irtek (en later ik ook) Chrell af te houden van het slopen van het marktplein. Ik snap werkelijk niet wat er zo leuk is aan het losrukken van wapenschildjes van marktkramen. Ik dacht ook dat we hem intussen zover hadden dat hij de waarde van persoonlijke eigendommen kan inzien. Blijkbaar raak je slechte gewoontes niet zo snel kwijt.
Bertus probeerde toen een aantal andere deuren, maar door een vreemde, niet-verklaarbare verandering in ruimte zat achter elke deur het beest. Bertus werd verschillende keren bijna geraakt. Toen probeerde hij met Rase uit wat er gebeurde als je twee deuren tegelijkertijd probeer te openen. Door een ingenieus systeem gaat dan alleen de eerste deur open! De tweede deur gaat pas open als de eerste dicht is. Zo werd Bertus weeer bijna geraakt, de waaghals.
Allemaal erg intrigerend, maar ondertussen wilden we wel verder naar het orakel. Irtek merkte op dat er een koopman stond met een leeg kraam. Hij stond te kijken naar een zandloper alsof hij op iets wachtte. In zijn blazoen zat een olijftak verwerkt, net als in het schild van Faria. 1 en 1 is 2 — blijkbaar moesten we de olijven die we eerder hadden geplukt hier naartoe brengen. Helaas hadden we de kar achtergelaten.
Twee fikse wandelingen later was dit euvel verholpen. Blijkbaar hadden we het goede gedaan, want de schim van de olijfhandelaar reageerde nu wel op ons. We laadden de kar uit en richtten het kraam in. Irtek probeerde nog geld te krijgen van de handelaar, maar het geld wat de handelaar gaf viel door zijn opgehouden hand heen. Ik weet niet of ik dat geesten-gedoe nog lang kan hebben, het is behoorlijk verontrustend.
Na wat rondgekeken te hebben vonden we in de ring van huizen een huis met hetzelfde schild als de olijfhandelaar. De deur hiervan was open en opende dit keer niet op die rare vliegende hagedis maar op een gang. Een 'tingeling' gaf aan dat we inderdaad de test volbracht hadden.
Nu de spanning wegviel voelden we ook dat we al erg lang op waren. Moe als we waren besloten we wat bij te slapen net in de gang, waar ik dit verhaal opschrijf.
72 AD
Na de gebruikelijke ochtend-rituelen liepen we verder door de gang. Deze was buitengewoon mooi bewerkt. De kanten van de gang waren zo bewerkt alsof het huizen waren maar het materiaal was mij onbekend. Na een uurtje hoorden we stemmen die steeds luider werden, waarna we op een groot plein kwamen waarboven een sterrenhemel flonkerde. Aan de overkant van het plein stond een grote, mooie tempel, maar daar had ik weinig aandacht voor. Twee grote wezens stonden op een huis in te hakken. Ze waren menselijk van vorm, maar meer dan twee-en-een-halve meter groot. Hun rug was bedekt met gruwelijke, rode schubben. Ze hielden geen wapens vast, maar hun massieve armen en klauwen zagen er destructief genoeg uit.
We schreeuwden dat de wezens moesten stoppen met hun vandalistische gedrag, maar ze reageerden hier amper op. Ze leken eerder geirriteerd dan onder de indruk, en zo begon het gevecht. Bertus ving gelijk een paar gemene klappen op en een beet van de slagtanden van de gedrochten. Hierop vroeg ik aan Faria om ons te zegenen, waarop ze dat ook deed. Op de een of andere manier voelde ik me bij deze zegening zelfs nog beter dan anders. Toen schreeuwden de beesten met gruwelijke keelklanken die ons raakten in het diepst van onze ziel. Mede hierdoor staat me niet alles meer bij van het gevecht. Het duurde voor mijn gevoel dan ook een eeuwigheid. Onze aanvallen schenen ook lange tijd weinig schade toe te brengen aan de bruten. Irtek kwam toen op het idee om zijn vlegel tot een magisch wapen te maken en die aan Chrell te geven. Dit scheen meer effect te hebben, dus maakte ik ook mijn vlegel tot een magisch wapen. Het tij van het gevecht leek te keren, maar het was nog erg moeilijk. Verschillende keren dacht ik aan terugtrekken om zo op krachten te kunnen komen, maar het denken aan de zinloze vernieling van de huizen rechtte mijn ruggegraat. Ook probeerde Rase om in de tempel te geraken. Deze bleek echter dicht te zijn en mijn smeekbede met het beeldje wat we van Pythia hadden gekregen mocht niet baten. Uiteindelijk velde Chrell het ene beest en korte tijd later bezweek ook het andere beest aan de slagen van Bertus en mij. Net op tijd, want we hadden niet nog een aanval van het beest kunnen hebben.
Vreemd genoeg veranderde het beest voor onze ogen in een elf. Ik bedoel, ik heb al veel vreemde dingen gezien, maar dit was nieuw. Het andere beest was ook veranderd, maar daar had ik nog geen acht op geslagen. Chrell wel, want hij had de elf als een rollade ingesnoerd.
De elfen schenen ons echter goed gezind. Ze waren de "wachters van het orakel" en door hun te verslaan hadden wij "de laatste test volbracht." Het was een verklaring, maar er zat iets niet helemaal snor. Ik kon er mijn vinger niet opleggen.Ik vroeg hun dan ook wat voor test dit was, en hun antwoord was dat we "fysiek waardig moesten zijn om het orakel te mogen betreden." Ik twijfelde, maar ze schenen welwillend genoeg.
Ze vertelden ons dat we één voor één naar binnen mochten. Eerst ging Rase, daarna Bertus. Ondertussen probeerde ik mijn onrust uit te leggen aan Chrell, maar die zag mijn punt niet. Toen hij werd binnengelaten stond ik in mijn eentje op het plein. Wat klopte hier niet? Zelfs toen het mijn beurt was twijfelde ik nog, maar uiteindelijke ging ook ik naar binnen.
Een vlammende pijn doorkliefde mijn achterhoofd en het werd zwart voor mijn ogen...
Toen ik bij bewustzijn kwam lag ik, net als mijn compagnons, vastgebonden op de grond van een vertrek. De twee elfen keken verveeld naar ons. Ze vertelden ons dat we de echte test vernaggeld hadden. Dat was er één van vertrouwen, getemperd door inzicht. Ons vertrouwen was te groot geweest, en ons inzicht te weinig. Ik probeerde achter hun beweegredenen voor hun laffe streek te komen, maar kwam niet veel verder dan "het bewaken van het orakel." Wel bleek dat ze totaal geen weet hadden van de huidige situatie in de wereld.
Ondertussen ontdeed Rase zich van zijn boeien terwijl Bertus de wachters afleidde met vragen als "gaan jullie ons opeten?" Nu heb ik nooit in dat soort onzin geloofd nadat ik wat van de wereld had gezien, maar na vandaag en gister zou niks me meer verbazen. Rase tuimelde naar een raam om daaruit te springen maar werd tegengehouden door een soort krachtveld. Dat was maar goed ook, want zijn arm die iets doorschoot verloor voor zijn ogen zijn vel en spieren totdat er alleen een stel beenderen overbleef. Vlug trok hij zijn hand terug.
De elfen bleken niet echt onder de indruk van de kunsten van Rase (die toch echt heel vlug en trefzeker was). Zelfs toen Rase langs hen tuimelde, onze wapens pakte, terugtuimelde en ze aan ons teruggaf keken ze wat stoicijns.
Eerlijk gezegd begon ik zelf ook de uitzichtloosheid van de situatie in te zien. Zwak als we waren konden de twee elfen ons waarschijnlijk wel aan, zeker als ze zich terug konden veranderen in die gedrochten. En zelfs al wonnen we het van de elfen, waar moesten we heen? De uitgangen, zoals de elfen uitlegden, waren beschermd met het soort krachtveld dat Rase al was tegengekomen. Een van de uitgangen keek uit op een stad, gevuld met schimmen. Toen ik vroeg wat deze necropolis was, kregen de elfen een melancholieke blik in de ogen, maar uitleg bleef achterwege. Nog één keer probeerde ik de elfen te overtuigen om ons te laten gaan. Hadden ze dan geen enkele wroeging over het feit dat als we niks deden Lord Tuvane de Zeven Lordships in oorlog zou storten? En als hij won hij alle niet-mensen zou afmaken in een gruwelijke genocide? (Wellicht overdreef ik wat.) De elfen reageerden amper. "Wie is Lord Tuvane? Welke Lordships?" (Om de een of andere reden vonden ze dwergen erg lachwekkend, maar dit terzijde.)
De elfen zeiden dat ze ons zouden laten gaan naar de stad als de ochtend zou aanbreken. Aangezien de weg naar stad geblokkeerd was met een krachtveld stemde mij dit weinig hoopvol. Veel keus hebben we echter niet, Misschien valt het krachtveld weg als het dag wordt?
We rusten zo goed en kwaad als het kan, want we worden wakker gehouden door onze wachters. Ondertussen bid ik naar Faria en schrijf ik dit in mijn dagboek.
|