Played on 2003/08/17
As written by the hand of Phaedra
152 AD 18 september, 373 AR (vervolg)
Na een tijdje kwamen Chrell en Bertus er ook bij. Eindelijk ontkaterd. Tja, stoere mannen als zij zijn, dachten ze dat bier en varen wel goed samengaan. Niet dus.
Helaas komen we niet veel verder met die kerel. Hij praat Tulays, maar das ook al. Irtek en ik besluiten om comprehend languages te vragen aan Faria.
153 AD 19 september, 373 AR
Tja, das leuk, dat wij Tulays kunnen verstaan. We kunnen het echter niet spreken. En onze gevangene doet vrolijk alsof hij geen Common verstaat. En niemand op het schip praat Tulays. Bah, dat schiet weer niet op.
Wat ook niet opschiet is het onderzoek naar wat de Vrije Stad van Imlays nou eigenlijk is. De bemanning van de Marelika ontwijkt alle vragen. En dat terwijl Irtek toch best volhoudend was. De bemanning van de Ronicha wist ons echter ook niks te vertellen over Imlays.
Ook al werkte de bemanning van de Marelika niet mee met ons onderzoek, we hebben ze toch zo goed mogelijk geholpen. De ergste wonden hebben we met Faria's giften weggehaald, en we hebben het schip zoveel mogelijk gemend en make whole.
154 AD 20 september, 373 AR
Vandaag was weer een dag met veel nieuwe indrukken en veel verrassingen. Eens kijken of ik het allemaal op papier krijg.
Vanochtend waren we vrij vroeg op met z'n allen en hebben we de bemanning zoveel mogelijk geholpen. We voeren naar het oosten (tenminste, dat zei Chrell) met in een belabberd tempo. Dat werd iets opgehoogd toen Irtek de zeilen mende. Al snel kwamen we bij ondiepere wateren, met heel veel rotsen en sterke stromingen. De Marelika was hier al vaker geweest want ze aarzelde geen enkele keer en voer vlot door de verraderlijke vaargeulen. Na een tijdje laveren in een soort vallei ("fjord" noemt de kapitein het) doemt na een bocht opeens een stadje op. Compleet met verdedigingswerken. Huh wat?
We meerden aan in een klein haventje "want we zijn nieuwelingen." Ik begon er steeds minder van te begrijpen. Bertus ook want die keek met open mond naar alles.
We worden naar een wachtruimte gedirigeerd waar we moeten wachten. Chrell heeft het intussen op zijn heupen gekregen en wantrouwt alles en iedereen. Ik begon het ook allemaal minder fijn te vinden toen we echt uren moesten wachten.
Na een lange tijd kwam één of andere officieel figuur ons halen. Hij heette Greg en hij bracht ons naar een lege pub aan 't eind van de kade. Hij legt ons een paar dingen uit. Imlays is een piratenkolonie (dat kwam niet echt meer als een schok), maar van zeg maar de 'oude' piraten. Degenen die niet iedereen vermoordden.
Vervolgens hebben we een lange discussie met Greg. Blijkbaar mochten we hier helemaal niet komen. De bemanning van de Marelika heeft ook nog maar kortgeleden aangesloten bij de piraten en wist niet echt wat ze met ons moesten. In plaats van dat ze ons maar gelijk aan land zetten na het gevecht sleurden ze ons mee naar Imlays, waar we niet echt welkom zijn. Greg stelt voor dat we de Eed van Imlays afleggen: we mogen de ligging van Imlays nooit verraden en we worden piraten. Uiteraard gingen we hier niet op in piraten? Wat denken ze wel! Greg ging daarna met zijn superieuren praten.
Weer moeten we lang wachten voordat er iets gebeurd. We worden door Greg naar weer een ander gebouw geleidt waar we ontvangen worden door Tavalisk. We overtuigen hem van onze goede bedoelingen en vertellen hem over onze missie. Ik bied hem een voorlopige overeenkomst: wij vertellen niet waar Imlays is en doen een goed woordje bij Heer Forlorn voor hem, hij helpt ons met ons onderzoek. Hij accepteert dit voorstel. Dit ging niet zo makkelijk als het allemaal lijkt hier op papier, maar uiteindelijk dring ik tot hem door. Namelijk, alles wat de "nieuwe piraten" doen, wordt Tavalisk en zijn mannen aangerekend.
Tavalisk trommelt daarna een mannetje op wat Tulays spreekt en samen ondervragen we onze gevangene. De ondervraging gaat niet zo zachtzinnig ben ik bang, maar we weten nu wat meer:
- Onze gevangene heet Terdish en was stuurman op het piratenschip.
- De kapitein op dat schip is ontzettend dood.
- Het schip was deel van de Tulayse marine. (hoe moeilijk dit ook te geloven is)
- En nu wordt het echt sterk: ze beweren dat zij de dorpjes niet in as hebben gelegd.
- Bovendien weet Terdish niet van wie de orders kwamen om ons aan tevallen. Ja daaag.
Na de ondervraging ga ik naar een tempeltje hier in Imlays om alles rustig tot me door te laten dringen, en om de ondervraging uit mijn ziel te reinigen.
155 AD 21 september, 373 AR
Het is nog vroeg, maar ik ga zometeen al naar bed. Morgen vertrekken we weeral uit Imlays.
Vanochtend hebben we eerst Terdish verder ondervraagt. Hij werkte wederom niet echt mee, maar we hebben ons nu beter ingehouden. Terdish vertelde dat ze met drie schepen erop uitgestuurd waren vanuit Telsur. (Telsur is blijkbaar een stad in Tulay, niet de hoofdstad.) Hij houdt nog steeds vol dat hij lid van de marine van Tulay is, en dat hij niet weet van wie de orders komen. Ik werd snel moe van zijn praatjes en probeerde iets van een plan te construeren. We hadden de 'marine' een behoorlijke slag toegebracht door het laten zinken van één van de schepen. Maar eigenlijk was dat schip, en zelfs de bemanning, niet het gevaar. Die zijn waarschijnlijk ook vervangbaar. Nee, we moeten die machtige tovenaar tegenhouden. Maar hoe gingen we dat aanpakken?
Gelukkig kwam Tavalisk al vrij snel met het aanbod om ons een schip en bemanning te verschaffen om te proberen de 'Tulayse marine' tegen te houden. Blijkbaar had ons praten gisteren hem geprikkeld. Zoveel te beter. Morgen vertrekken we dus.
156 AD 22 september, 373 AR
Vanochtend zijn we uit Imlays vertrokken aan boord van de driemaster Althea met een volledige bemanning (zo'n veertig man), aangevuld met twintig vechtersbazen. We voeren eerst naar het 'noordoostoosten' (Aidan's woorden, niet de mijne) om daarna meer naar het noorden af te buigen. (Is dat dan 'noordnoordoosten'?) Na een niet al te lange tijd zien we land opdoemen uit de mist. We varen een tijdje langs deze kust om daarna even te stil te houden. Volgens de kapitein waren we vlak bij de baai die de 'marine' waarschijnlijk ging gebruiken om te hergroeperen en nieuw drinkwater in te nemen. Inderdaad kon ik met veel moeite wat masten zien die boven de duinen / heuvels uitkwamen.
Na wat discussie splitsten we ons op in twee groepen: een kleine groep boogschutters zou aan land gaan en vanaf daar het schip aan te vallen. Wij zouden ondertussen doorvaren en de uitgang van de baai blokkeren. Het belangrijkste in dit plan was natuurlijk om te zorgen dat wij al met de vijand in contact waren voordat die tovenaar weer een weerspreuk tegen ons zou uitspreken. Dit was mij allemaal hartstikke duidelijk, maar sommigen anderen moesten er blijkbaar even over nadenken. Timing was ook erg belangrijk: geen van de groepen kon het zich permitteren om de vijand alleen aan te vallen. Na een laatste peptalk van Aidan namen we onze posities in.
Zoals altijd valt elk plan in duigen zodra het wordt uitgevoerd, maar we hadden nog vrij veel geluk. De boogschutters vielen het schip aan terwijl wij nog een behoorlijke afstand van het schip waren, en jawel... Binnen korte tijd was het weer windstil. We sprongen allemaal in de roeiboten van het schip en spoedden ons naar de kade. Twee sound bursts gaven ons tijd om er op te klimmen en toen brak het gevecht los. We stonden tegenover een overmacht, maar gelukkig waren de schoften weinig getraind, niet georganiseerd en hun moraal was laag. Het eerste dozijn gepeupel viel dan ook snel, zeker door de zeis van Bertus. Ik had hem bull's strength gegeven, en dat gekoppeld met zijn vaardigheid met die zeis leverde een waar schouwspel op. Meer dan eens heb ik hem een vijand zien vellen om vervolgens in dezelfde beweging de volgende snoodaard te raken! Chrell liet zich ook niet ongemoeid en raasde over het dek. Irtek hield zich op de achtergrond met Rase en Aidan, en ik probeerde onze troepen zo goed mogelijk te dirigeren. Dat lukte niet altijd even goed, maar hun flankerende bewegingen leidden de Tulayse troepen goed af. Na een tijd kwamen we ook beter getrainde troepen tegen, en die namen hun tol. Vele van onze mannen gingen neer, en zelfs Bertus liep rake klappen op. Ik kon hem gelukkig op tijd bereiken om hem te healen.
En toen was het over. We stonden tot onze knieën in de lijken, maar relatief weinig van onze troepen waren gesneuveld. Toch waren dit er teveel, en hun heldendaden zullen niet vergeten worden. Maar waar was de magiër?
|